13 januari 2012

Over wantrouwen en vertrouwen.

De dag nadat de commissie Bestuur bij elkaar kwam, en onder andere discussieerde over de Rekenkamercommissie en het nut van haar onderzoeken naar het functioneren van de gemeente, verscheen het volgende bericht in de pers. ‘Burger wantrouwt lokale politiek; Gemeenten zijn goed in uitvoerende werkzaamheden. Maar goed lokaal bestuur komt in Nederland niet voor.’

Dat concludeert Klaas Abma, adjunct-directeur van de gemeente Littenseradiel, in zijn proefschrift ‘Beoordelen van gemeenten’, waarop hij 13 januari 2012 is gepromoveerd. Door hem zijn 262 gemeenten geanalyseerd die in de afgelopen jaren een bestuurskrachtonderzoek lieten uitvoeren. Hiermee wordt in kaart gebracht wat gemeenten van hun taken in de praktijk terecht brengen. Gemeentelijke organisaties blijken vooral goed te zijn in de uitvoerende werkzaamheden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de dagelijkse dienstverlening (paspoorten, rijbewijzen, vergunningen) en onderhoud van openbaar gebied.
Maar gemeentebesturen zijn het volgens de onderzoeker zwak in riskantere strategische taken; gemeentebesturen hebben veel ambities, maar moeite met het vaststellen van de hoofdkoers en het maken van scherpe keuzes. Over de lokale politiek merkt Abma op dat, hoewel burgers over het algemeen tevreden zijn over hun gemeentebestuur, zij weinig waardering hebben voor de lokale politiek. Het vertrouwen van burgers in hun bestuur scoorde onvoldoende (5,2). ‘Goed lokaal bestuur komt in Nederland niet voor’, stelt Abma.

Nou. Daar zit je dan als raadslid. Met je goede gedrag en je avondenlang vergaderen.

Gelukkig verscheen dezelfde dag ook een artikel, naar aanleiding van de conclusie van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat Nederlanders eigenlijk helemaal niet cynisch zijn over de politiek. Althans, in de Europese context gezien. Samen met de Scandinaviërs schijnen ‘we’ het meeste vertrouwen te hebben in ‘ons’ Binnenhof. Wat het vertrouwen in de politici betreft is Nederland zelfs Europees koploper. De vraag is nu natuurlijk, wie heeft er gelijk. De gloednieuwe promovendus die zich heeft gericht op lokaal bestuur en de politiek, of de sociaal – demograaf Jan Latten van het CBS die het op nationaal niveau heeft bekeken. Of hebben mensen wel vertrouwen in de nationale politici en niet in de lokale? En hoe kan het dan dat lokale politieke partijen de afgelopen decennia groter zijn geworden dan de landelijke partijen.

Jan Latten van het CBS constateert een diplomakloof. Laagopgeleiden staan veel sceptischer tegenover de politiek. Zeventig procent van de laagopgeleiden kon zich vinden in de stelling: “Mensen zoals ik hebben geen enkele invloed op de politiek”. ‘Slechts’ dertig procent van de hoogopgeleiden beaamde dit. Dat is voor de Westlandse politici dan weer niet gunstig, omdat het Westland relatief meer laagopgeleiden kent. Belangrijk lijkt het te zijn om maatschappelijk te blijven discussiëren over het functioneren van de politiek. Jan Latten vermoedt dat dit meer vertrouwen oproept bij de bevolking. Kritisch of niet, publiek debat toont de betrokkenheid die belangrijk is voor het vertrouwen in de politiek.

Misschien toch maar eerst het proefschrift en rapport lezen, voordat we conclusies trekken. Want misschien ziet de werkelijkheid er ingewikkelder uit.

janklein

Jan Prins

Reageer: [email protected]