Een dwaas kan meer vragen…
Een dwaas kan meer vragen, dan tien
wijzen kunnen beantwoorden.
Een Nederlands gezegde, stammend uit de Middeleeuwen. Er zijn in het buitenland vergelijkbare uitspraken. Zoals in Engeland. ‘ A fool may ask more questions in one hour than a wise man can answer in seven years. ‘
Als raadslid bekruipt mij steeds meer het gevoel, dat we de waarheid van dit gezegde uit het oog verliezen. Ieder raadslid heeft het recht de vragen te stellen die het wil stellen. Dit is bedoeld om raadsleden hun werk te laten doen. Het volk vertegenwoordigen en het dagelijks bestuur controleren. Vragen kunnen mondeling gesteld worden en uiteraard ook schriftelijk. Voor schriftelijke vragen is zelfs een aparte procedure voorgeschreven in artikel 26 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de raad. Schriftelijke vragen, in het dagelijks taalgebruik artikel 26-vragen, worden gesteld aan het college van burgemeester en wethouders, met het doel opheldering te krijgen over een bepaald onderwerp.
Vroeger, toen ik wethouder was in Wateringen, heb ik gedurende vijf jaar één schriftelijke vraag gekregen. Maar vroeger is voorbij en het Westland is Wateringen niet. Vorig jaar zijn er door de diverse raadsfracties – de collegepartijen voorop – ruim 100 schriftelijke vragen gesteld. Twee per week. Dit jaar, we leven eind januari, staat de teller al op 14. Ja, u leest het goed. Veertien.
Er is dus nogal iets mis met de informatieverstrekking vanuit het college, als de raad behoefte voelt om in een maand veertien schriftelijke vragen te stellen. Of is er iets anders aan de hand?
Een schriftelijke vraag wordt op grond van de gemaakte afspraken direct na ontvangst kenbaar gemaakt. Ook aan de pers. Die maakt daar vervolgens melding van in de krant. Dat een vraag door een politieke partij is gesteld. De politieke partijen kunnen dan vervolgens, onder verwijzing naar de krant, duidelijk maken dat zij een vraag hebben gesteld.
Dit systeem lijkt pervers uit te pakken. Want schriftelijke vragen worden niet zelden gesteld naar aanleiding van krantenartikelen. Dus de krant schrijft iets, wij stellen een vraag die de krant vervolgens weer vermeldt. En als het nou nog iets opleverde. Maar meestal is niemand geïnteresseerd in het antwoord. Het doel is al bereikt: Vermelding in de krant dat een politieke partij een vraag gesteld heeft.
Ook binnen onze fractie speelt de vraag of wij niet meer vragen moeten stellen, om zo publiciteit te genereren. Wij hebben daarover onze twijfels. Met name ook omdat met de beantwoording vaak vele, ambtelijke uren zijn gemoeid. Door de burgemeester is wel eens opgemerkt dat de beantwoording van een vraag omgerekend zeker EUR 2.000 kost. Dus rekent u maar uit wat de maand januari heeft gekost. In deze tijden van bezuinigingen.
Aan de andere kant kun je zeggen dat de huidige tijd om een ander soort politiek bedrijven vraagt en het stellen van vragen daar nu eenmaal bij hoort. En waarom zouden wij roomser zijn dan de Paus als in de praktijk vooral de collegepartijen – en Westland Verstandig voorop – de meeste vragen aan het (lees: hun eigen) college stelt.
Kortom: Wat vindt u? Meegaan met de huidige praktijk, of terughoudend omgaan met dit systeem.
Zelf overweeg ik een artikel 26-vraag te stellen aan het college wat het nu vindt van het tijdsbeslag en de kosten van deze schriftelijke vragen. Maar ja, de beantwoording daarvan kost ook weer tijd en geld. En wat doen we dan met het antwoord?
Dus een uitnodiging aan u. Wat is wijsheid in deze?
Jan Prins